Epidemiologische onderzoeken zijn a priori interessanter voor de menselijke gezondheid omdat ze rekening houden met een persoon in zijn/haar omgeving. Het aantonen van een verband tussen een omgevingsfactor en een ziekte is echter een delicate oefening, daar een factor bij de ene persoon een probleem kan veroorzaken maar dat bij een ander dan weer niet doet. Bovendien is het moeilijk om één specifieke factor te isoleren onder het veelvoud van factoren die onze leefomgeving (chemische, fysische … factoren) en onze individuele kenmerken (socio-economische, genetische … factoren) bepalen.
Epidemiologische onderzoeken vereisen daarom dat er een groot aantal mensen worden onderzocht. De onderzoekers krijgen zo een globaal beeld van het verband tussen de bestudeerde factor en een ziekte. Ondanks hun belang voor de volksgezondheid, moet men begrijpen dat de epidemiologie correlaties kan vinden maar zelden oorzakelijke verbanden aantoont. Indien men een verband ontdekt tussen een factor en een ziekte, betekent dit nog niet dat dit agens de ziekte veroorzaakt. Om te spreken van een oorzakelijk verband moet men namelijk meerdere criteria nagaan (cf. de informatiepagina over epidemiologische onderzoeken).
Andere onderzoeksmethoden zijn dus nodig om de pathofysiologische mechanismen beter te begrijpen en de geloofwaardigheid van het epidemiologisch onderzoek te verbeteren.
Goed uitgevoerde in-vitrostudies kunnen meer inzicht geven in de werkingsmechanismen op cellulair of moleculair niveau die de pathofysiologische effecten kunnen verklaren. Maar opgelet: de resultaten bij in-vitrostudies betekenen niet noodzakelijk dat een effect ook in vivo zal worden waargenomen.
Ook al zijn in-vitrostudies gevoeliger (weinig of geen valse negatieven – onterechte negatieve resultaten), vertonen ze slechts een zwakke specificiteit (veel valse positieven – onterechte positieve resultaten). Dit betekent dat een negatief resultaat wellicht in realiteit negatief is, maar dat een positief resultaat moet worden bevestigd door andere onderzoeken, in vitro of in vivo.
De resultaten verkregen via één onderzoeksmethode moeten worden bevestigd
door andere onderzoeksmethoden.
Uit Figuur 1 blijkt duidelijk dat er geen perfecte of onfeilbare methode bestaat. Elke methode vraagt om een uiterst strikt onderzoeksprotocol. Ondanks hun inspanningen kunnen onderzoekers moeilijk rekening houden met alle parameters tegelijk.
Neem het voorbeeld van de epidemiologische onderzoeken: men moet niet alleen een voldoende grote groep personen onderzoeken, wat niet altijd mogelijk is voor een onderzoek naar “zeldzame” ziekten, maar ook verstorende factoren in acht nemen, het onderzoeksprotocol aanpassen … Voor meer informatie raadpleeg systematische fouten van epidemiologisch onderzoek.
In een labo kan men de parameters waaraan cellen of dieren onderworpen zijn goed controleren en kan men werken met dierlijke of cellulaire modellen die aansluiten bij het onderwerp van het onderzoek. Meer informatie is beschikbaar op de volgende pagina’s: In-vivostudies & in-vitrostudies.
Gezien de moeilijkheid om de ideale experimentele omstandigheden te creëren en de onmogelijkheid om alle parameters perfect te controleren, betekenen de resultaten van één enkel onderzoek op zich niets.
De resultaten van één enkel onderzoek volstaan niet om een theorie te bevestigen. De studie moet gerepliceerd worden en de resultaten moeten worden vergeleken met die van andere laboratoria.