Elektromagnetische hypergevoeligheid: Provocatie studies (1999-2017)

Logo Université de Liège

Université de Liège
Unité de Psychoneuroendocrinologie (PNE)
Sart Tilman, CHU B-35 | 4000 Liège

Activiteitenverslagen

2013-2017

C. Brabant, I. Demaret, M. Ledent, G. Scantamburlo, M. Ansseau

In het kader van het BBEMG project bestudeert de eenheid “Psychoneuroendocrinologie” het verband tussen “Idiopathic Environmental Intolerance” en elektromagnetische velden: IEI-EMF of elektromagnetische hypergevoeligheid.

Gedurende de afgelopen 4 jaar (periode 2013-2017) werd er samengewerkt met de algemene bevolking met de bedoeling informatie te verstrekken aan mensen die bezorgd zijn over de mogelijke effecten van elektromagnetische (EM) velden op de gezondheid. Meerdere personen die lijden aan IEI-EMF en die de eenheid contacteerden met de vraag voor hulp werden opgevolgd. De opvolging bestond er voornamelijk in te luisteren en advies te geven, er werden o.a. praktische raadgevingen gegeven hoe zich het best te distantiëren van de potentieel nefaste EM velden. Wanneer de mogelijkheid bestond dat mentale of fysische aandoeningen aan de basis lagen van de symptomen werden de betrokkenen doorverwezen naar specialisten.

Studies hebben aangetoond dat IEI-EMF personen gemiddeld angstiger zijn dan de algemene populatie. Het onderzoek gedurende de periode 2013-2017 focuste zich daarom op het bestuderen van de specifieke karakteristieken van IEI-EMF personen met bijzondere aandacht voor angstgevoelens en de HPA axis. Via een “double blind” procedure werd de vergelijking gemaakt met een controlepopulatie. Alle betrokkenen vulden vragenlijsten in ter evaluatie van elektromagnetische symptomen. De deelnemende personen werden gedurende 45 minuten onder een helm blootgesteld aan een EM veld van 50 Hz en 20 µT. Het EM veld werd aan- of afgezet (Sham blootstelling) al naar gelang de experimentele conditie. Bloedmonsters werden afgenomen voor hormoonconcentratie bepalingen (ACTH, cortisol, oxytocine). Angstgevoelens werden geëvalueerd gebruik makende van STAI.

2009-2013

C. Rocha, M. Crasson, M. Ledent, M. Ansseau

Durant ces quatre années, nous avons clôturé la recherche sur l’ « évaluation clinique et psychologique des effets de l’exposition à un champ magnétique 50 Hz sur les performances cognitives et le report de symptômes ». Nous avons 135 participants dont plus de 60% de femmes et un âge moyen de 45 ans. Nous avons trouvé des niveaux d’anxiété, de dépression, d’affectivité négative, de symptômes psychiatriques et d’amplification des symptômes significativement plus élevé chez les personnes EHS vs contrôles. Seule l’affectivité positive et les croyances reliées à la santé ne diffèrent pas d’un groupe à l’autre. En ce qui concerne les tests cognitifs, il y avait une différence significative entre personnes EHS et groupe contrôle avant l’exposition. Le questionnaire D2 évalue l’attention visuelle et la capacité de concentration. Ici, nous voyons que les EHS sont moins efficaces …

Il est important de noter que les symptômes rapportés par les individus présentant une EHS sont réels, même s’ils ne peuvent pas être « objectivement » attribués aux champs électromagnétiques. En effet, dans cette étude, nous mettons en évidence l’incapacité des EHS à mieux déterminer la présence d’un champ magnétique d’extrêmement basse fréquence par rapport au groupe témoin.

Suite aux discussions avec les participants EHS, à la demande croissante d’une prise charge, nous avons souhaité développer un programme de prise en charge psychologique des patients EHS. Etant donné que la TCC est efficace dans beaucoup d’autres syndromes inexpliqués, elle devrait aussi être utile pour les patients EHS. C’est l’hypothèse qu’ont fait déjà quelques chercheurs. Avec la revue de la littérature réalisée par Rubin et al. (2006), on constate que trois des quatre études testant l’efficacité des TCC pour les EHS montrent de meilleurs résultats pour le groupe expérimental que pour le groupe contrôle (réduction de la souffrance subjective, réduction de la sévérité des symptômes, réduction de l’invalidité et réduction du nombre de personnes se décrivant comme EHS). En comparaison avec d’autres solutions (filtre écran, « shielding » émetteurs CEM, thérapie de supplémentation en antioxydants), la TCC est la plus efficace.

C’est ainsi que l’objet de nos recherches s’est dirigé, tout naturellement vers la prise en charge des symptômes psychologiques par une psychothérapie structurée d’orientation cognitivo-comportementale…
Pour le moment, 8 personnes EHS ont reçu les 10 séances de psychothérapie. Nous avons pu observer une amélioration de tous les aspects étudiés ainsi qu’une diminution de l’impact perçu de l’électricité sur le bien-être et ce dans différents domaines de vie. La psychothérapie a pu aider les personnes EHS à se sentir mieux.

Pour un tour d’horizon du sujet, voir notre module Electrosensibilité / EHS.

2005-2009

M. Crasson, S. Nevelsteen, J.J. Legros, M. Ansseau

Overgevoeligheid voor elektriciteit (EHS) – Idiopathische omgevingsintolerantie toegeschreven aan elektriciteit

Overgevoeligheid voor elektriciteit, of elektrogevoeligheid, door de Wereldgezondheidsorganisatie ook idiopathische omgevingsintolerantie toegeschreven aan elektriciteit genoemd, heeft betrekking op klachten van bepaalde personen in verband met het gebruik of de nabijheid van elektrische installaties of apparaten.

Dit onderzoek heeft tot doel deze aandoening beter te kenschetsen (noteren van de symptomen, de bronnen enz., met behulp van een speciaal ontworpen vragenlijst) en de factoren te begrijpen die een rol spelen in het ontstaan of de instandhouding van dit probleem. Personen die klagen over overgevoeligheid voor elektriciteit of zich vragen stellen over dit verband worden vergeleken met controleproefpersonen zonder klachten in verband met de blootstelling aan elektromagnetische velden. We hebben cognitieve (werkgeheugen, concentratie), psychologische (psychologische ontreddering, welzijn, enz.) en psychofysiologische (geëvoceerde cognitieve potentialen: P300 en VCN) parameters geselecteerd. Deze evaluatie omvat een halve dag klinische onderzoeken (bloedonderzoek, cognitieve testen, psychofysiologische registraties, een gesprek, een korte open provocatietest) of drie halve dagen (een halve dag evaluatie + twee halve dagen met een dubbelblinde provocatietest). Het studieprotocol werd door een ethische commissie goedgekeurd.

We hebben 77 vragenlijsten ontvangen, waarvan er 55 werden geanalyseerd. Uit de gegevens van deze speciaal ontworpen vragenlijst (M. Crasson) blijkt dat de EHS-proefpersonen vaak hoogopgeleide personen en vaker vrouwen zijn. Ze vertonen veel en diverse symptomen, waarvan sommige vergelijkbaar zijn met die waargenomen bij het hyperventilatiesyndroom. Ze melden ook een groter aantal omgevingsintoleranties. De verergerende en verbeterende factoren zijn vaak van omgevingsoorsprong en geassocieerd met de perceptie van blootstelling aan elektromagnetische velden. Het vermijden van de blootstelling en de schermen worden vaak gebruikt als strategie om de situatie aan te kunnen. Hoewel hun probleem het welzijn negatief beïnvloedde, was de meerderheid van de EHS-proefpersonen in staat om te gaan werken en buiten te komen. De proefpersonen binnen deze populatie weten het probleem meestal aan de radiofrequenties. Zeer weinig proefpersonen klagen over velden met zeer lage frequenties.

Uit de gegevens van de psychologische schalen (a= 26 EHS) blijkt een hoger niveau van psychologische ontreddering, depressiesymptomen en angst dan binnen de controlegroep. De studieopzet laat niet toe om te bepalen of het gaat om een oorzaak of om een gevolg van de elektrogevoeligheid. Een hoger angstniveau kan evenwel een kwetsbaarheidsfactor zijn in het ontstaan en de instandhouding van een omgevingspathologie en/of een grotere psychologische ontreddering.

Zevenentwintig proefpersonen hebben deelgenomen aan de registratie van de geëvoceerde potentialen en 30 aan de cognitieve evaluatie (werkgeheugen- en concentratietests). We merken een statistisch significante vertraging van de gemiddelde reactietijd in het paradigma met waarschuwingssignaal (CNV) en een kleiner aantal geanalyseerde punten van de concentratietest D2. De elektrofysiologische gegevens tonen geen verschillen tijdens deze prestatietaken. Bijgevolg kunnen we veronderstellen dat de controleproefpersonen gemotiveerder waren om deze taak snel uit te voeren, die als een uitdaging beschouwd werd. Het groter aantal fouten waargenomen in de EHS-groep in het oddball-paradigma (P300) zou geïnterpreteerd kunnen worden als een kleiner onderscheidingsvermogen en moet verder onderzocht worden.

Tot slot blijkt uit de “open field”-provocatietest dat de 14 EHS-proefpersonen die aan deze en de dubbelblinde test deelgenomen hebben, meer symptomen melden wanneer ze blootgesteld worden aan een magnetisch veld van 50 Hz (20 µT), wetend dat ze werkelijk blootgesteld worden. In de dubbelblinde provocatiestudie daarentegen, was de EHS-groep alleen in staat toevallig de aanwezigheid van een magnetisch veld waar te nemen.

Er zijn communicatiestrategieën opgezet over overgevoeligheid voor elektriciteit (EHS) op basis van individuele informatie, de website van de BBEMG, conferenties en cursussen en de samenwerking met andere teams uit andere disciplines.

2001-2005

M. Crasson & J.J. Legros

Experimentele studies: De rol van informatie op de melding van symptomen

Doelstellingen: het doel van dit onderzoek was het analyseren van het belang van de perceptie van risico’s als pathogene factor voor elektromagnetische hypergevoeligheid en meer specifiek de rol van verwachtingen en overtuigingen. Wij analyseerden de rol van verwachtingen en de effecten van een acute blootstelling aan een magnetisch veld van 50 Hz en 400 microT op de cognitieve prestaties, de melding van symptomen en bepaalde psychologisch en fysiologische parameters met inbegrip van de urinaire concentratie van 6-sulfatoxymelatonine.

Methode: 74 vrijwilligers werden op at random wijze toegewezen aan 5 groepen. Deze laatste verschilden door de aard van de informatie (positief, negatief of neutraal) die werd gegeven ten aanzien van de verwachte effecten van de blootstelling op de cognitieve prestaties en de aard van de blootstelling (reëel of gesimuleerd) (groep “+”: positieve informatie en gesimuleerde blootstelling; groep “-“: negatief en gesimuleerd; groep “+/-“: neutraal en gesimuleerd; groep “expo”: neutraal en reëel; groep “controle”: geen informatie en geen blootstelling).

Resultaten en conclusies: de gegeven informatie wijzigt niet significant de overtuigingen. Geen enkel verschil werd aangetoond tussen de 5 groepen wat betreft de aard van de informatie/blootstelling en de cognitieve prestaties, de melding van symptomen, de stemming, de waakzaamheid, de bloeddruk, de hartfrequentie of de urinaire concentratie van 6-sulfatoxymelatonine.

De melding van symptomen is niet gecorreleerd met de overtuiging te zijn blootgesteld aan een magnetisch veld of met de reële blootstelling. Om beter te begrijpen wat tot de melding van symptomen leidt, hebben wij een regressie-analyse uitgevoerd. Vier psychologisch variabelen (angsttoestand, tevredenheid op de visueel-analoge schaal (VAS), positieve affectiviteit, tevredenheid en comfort in de helm) werden opgenomen in het regressiemodel (R2 aangepast = 0,32, F(4,66) = 9,37, p < 0,001). Dit model verklaart meer dan 30% van de melding van symptomen en ondersteunt de hypothese dat de melding van symptomen grotendeels beïnvloed wordt door een psychologisch proces van angst (Pennebaker, 1994).

In de context van onze studie, met een populatie van mannen in goede gezondheid, zonder symptomen van angst, maakt de aard van de gegeven informatie het niet mogelijk de verwachte veranderingen ten aanzien van de gemeten parameters te induceren. Het lijkt adequaat een meer alarmerende boodschap te gebruiken die in staat is meer emoties op te wekken en somatische, emotionele en cognitieve reacties uit te lokken toegeschreven aan de blootstelling aan een magnetisch veld en tevens de impact te onderzoeken van de informatie en de blootstelling aan elektromagnetische velden bij personen met kenmerken van elektromagnetische hypergevoeligheid en met name bij vrouwen.

Klinische onderzoeksactiviteiten – Omgevingsgebonden idiopathische intolerantie, elektromagnetische hypergevoeligheid, overgevoeligheid voor elektriciteit

Elektromagnetische hypergevoeligheid attributed to electricity is een zelfgedefinieerde aandoening waarbij individuen ongewenste effecten ervaren bij gebruik of in de nabijheid van apparaten en uitrusting die elektrische, magnetische of elektromagnetische velden genereren. De meeste studies werden in Scandinavische landen uitgevoerd en maken melding van dermatologische klachten bij personen die met een computer werken. Steeds meer individuen klagen evenwel over een algemeen syndroom van neurasthenische aard, dat zich ook uitbreidt tot andere bronnen van niet-ioniserende stralen: hoogspanningslijnen en systemen voor mobiele telefonie. Het gebruik van de term “lektrosensibiliteit” impliceert niet rechtstreeks een oorzakelijk verband tussen elektromagnetische velden en de gemelde symptomen, zoals blijkt uit provocatiestudies. De oorsprong van “elektromagnetische hypergevoeligheid” of “overgevoeligheid voor elektriciteit” lijkt multifactorieel te zijn en dit heterogene syndroom vereist een multidisciplinaire benadering ten aanzien van de diagnose en de behandeling.

In dit project wordt de vraag naar elektromagnetische hypergevoeligheid van nabij onderzocht met behulp van klinische interviews, evaluaties en opvolging van personen die verklaren overgevoelig te zijn voor elektromagnetische velden. Een overzicht van literatuur werd gepubliceerd in de European Review of Applied Psychology (Crasson, M. (2005). Revue Européenne de Psychologie Appliquée, 55(1):51-67).

Bij 20 personen met klachten van elektromagnetische hypergevoeligheid werden onderzoeken en soms een opvolging uitgevoerd. Aangezien de personen vaak van ver komen, organiseren wij de evaluatie doorgaans op een dag met inbegrip van de anamnese en de klinische evaluatie (M. Crasson), een bloedafname en een medisch onderzoek (Prof. J.J. Legros) evenals het opsturen van een bloedmonster naar de VITO voor genetisch onderzoek. Het medisch onderzoek is vereist om alle specifieke aandoeningen te identificeren en te behandelen die verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor de beschreven symptomen.

Provocatietests werden uitgevoerd als de blootstelling aan elektromagnetische velden tot rechtstreekse reacties leidt en als de betrokkene dit aanvaardt (11 personen). In deze tests kon niet worden aangetoond dat de betrokken individuen in staat waren de blootstelling aan elektromagnetische velden waar te nemen (9 tests met magnetische velden van 50 Hz en 2 tests met radiofrequenties). Geen enkele aanwijzing voor een causaal verband tussen de symptomen van elektromagnetische hypergevoeligheid en blootstelling aan magnetische velden van 50 Hz of “GSM”-velden werd waargenomen.

Bijzondere aandacht wordt besteed aan het beheersen van symptomen van elektromagnetische hypergevoeligheid, aan informatie in verband met de effecten van elektromagnetische velden op de gezondheid, en aan de opvolging van overgevoelige personen. Een gestandaardiseerd interview en een lijst van vragenlijsten werden geanalyseerd en opgesteld teneinde deze personen in de toekomst te evalueren.

1999-2000

Gevoeligheid voor elektriciteit

M. Crasson, L. Verschaeve, P. Pirotte, M-T. Hagelstein, J-J. Legros

In de Eenheid Psychoneuro-endocrinologie zijn enkele vermoede gevallen van “elektromagnetische hypergevoeligheid” waargenomen. Deze personen zeggen gevoelig te zijn voor artificiële elektromagnetische velden van zeer lage frequentie (ELF) of voor een fenomeen dat optreedt bij gebruik van elektriciteit. Er zijn medische en psychologische evaluaties en provocatiestudies uitgevoerd om dit ” syndroom ” te identificeren en beter te karakteriseren.

Er zijn bloedstalen naar het VITO gestuurd voor genetische tests (L. Verschaeve). In sommige gevallen zijn in woongebieden metingen van M-velden verricht door Professor P. Pirotte en zijn urinestalen genomen voor dosering van aMT6s (de metaboliet van melatonine). De verschillen zijn zo groot dat er geen uniform profiel uit naar voren komt. De inconsistentie van de resultaten van de medische onderzoeken en de provocatiestudies laat vermoeden dat het potentiële verband tussen de elektromagnetische velden (EM-velden) en de symptomen complex is, beperkt tot bepaalde condities, en onderhevig aan andere, ongepaarde stoorfactoren. Er zijn meer klinische studies vereist om dit “syndroom” beter te begrijpen.

Publicaties in het kader van de activiteiten van de BBEMG

Ledent, M., Beauvois, V., Demaret, I., Ansseau, M., Scantamburlo, G. (2015). Champs électriques et magnétiques 50 Hz et santé : quel message au grand public ? Rev Med Liege 2015, 70(4),172-178.
>> See a free pdf version

Communiqué SPF Santé Publique, Sécurité de la Chaîne Alimentaire et Environnement dans le Journal du Médecin du vendredi 14 décembre 2007: « Champs électromagnétiques et santé », co-rédaction Marion Crasson (docteur en psychologie, chercheur qualifié à la Faculté de Médecine) et Jacques Vanderstraeten, experts scientifiques.

Nevelsteen, S., Legros, J.J., Crasson, M. (2007).
Effects of information and 50 Hz magnetic fields on cognitive performance and reported symptoms.
Bioelectromagnetics
, 28(1): 53-63.

Crasson, M. (2005).
Champs électromagnétiques et santé.
Médecine du travail et ergonomie, XLII, N°1, 2005.

Crasson, M. (2005).
L’hypersensibilité à l’électricité: une approche multidisciplinaire pour un problème multifactoriel. Revue de la littérature.
Revue européenne de psychologie appliquée, 55, 51-67.

Crasson, M. (1998).
Le médecin généraliste et les risques pour la santé en relation avec l’environnement. Partim : “Les champs électromagnétiques de très basses fréquences”.
Université de Liège, Faculté de Médecine. 22p.

Crasson, M., Legros, J.J. (1997).
Bestaat er een verband tussen 50-60 Hz elektromagnetische velden en het risico op kanker ?
Tempo Medical, September 1997:74-86.

Crasson, M., Legros, J.J. (1997).
Existe-t-il une relation entre les champs électromagnétiques 50-60 Hz et le risque de cancer.
Tempo Medical, Septembre 1997:74-86.

Crasson, M., Timsit-Berthier, M., Legros, J-J. (1992).
Les champs électromagnétiques ont-ils un effet sur la santé ? Revue de la littérature.
Psychologie Médicale, 24 (11):1205-1215.

Share